65
Het nummer van Stark was bezet, dus belde Jan meteen met het politiebureau van Fahlenberg. Hij had het nummer van de centrale niet in zijn telefoon gezet en moest het met de hand intikken. Nadat hij bijna tegen een afslaande Ford op was gebotst, kreeg hij eindelijk het bureau aan de lijn.
‘Jan Forstner! Ik moet nu hoofdcommissaris Stark hebben!’
Jan rukte aan het stuur en schoot twee jongeren voorbij die met hun scooters bijna de hele rijbaan in beslag namen. Vlak voor de tegemoetkomende Mercedes, die nerveus een lichtsignaal gaf, schoot hij weer naar rechts.
‘Het spijt me,’ dreunde de stem van een agent uit het mobieltje, ‘de hoofdcommissaris is op weg naar een oproep. Kan ik u helpen?’
Bijna te laat zag Jan de file voor zich en trapte op de rem. Een paar centimeter achter een bestelauto kwam hij tot stilstand. Dat was op het nippertje.
‘Wat voor actie?’
‘Dokter Forstner, ik moet de lijn vrijhouden,’ viel de agent ongeduldig uit. ‘Waar gaat het over?’
Jan wilde juist antwoorden, toen hij de rookpluim naast de kerktoren zag. Ergens in de buurt hoorde hij het gehuil van brandweersirenes. Hij begreep meteen waarom het verkeer vaststond.